Volgens de ambassade besta ik niet

Djamel is 34 jaar in Nederland. Zijn vader stuurde hem als kind weg uit Algerije, waar een burgeroorlog dreigde. Hij wilde dat zijn zoon veilig was en een toekomst had. 49 is Djamel nu. Nederland is zijn thuis, maar verblijfspapieren heeft hij niet. De deur naar die betere toekomst zit nog steeds dicht.

‘Mijn vader had nooit kunnen vermoeden dat ik geen normaal leven zou krijgen. Hij dacht dat ik goed zat bij mijn tante in Frankrijk. Maar het leven was er een hel. De kinderbescherming plaatste me in een kindertehuis. Op een dag – ik was 15 – zei iemand die ik kende: ga je mee naar Koninginnedag in Amsterdam? Het is er groot feest. Ik ging mee en ben nooit meer weggegaan.

Dat zou in deze tijd ondenkbaar zijn. Als vluchteling kom je in de opvang, er zijn mensen die zich om je bekommeren. Maar in die tijd ging dat heel anders. Ik ben wel tien keer opgepakt en in detentie gezet omdat ik geen papieren had. Iedere keer werd ik weer de straat opgestuurd, maar er was niemand die zich afvroeg: waar moet Djamel nu eigenlijk heen? Ik was nog maar een kind. Ik ontmoette op straat mensen die me wel wilden helpen, en ook mensen die niet oké waren. Zij maakten misbruik van mijn situatie, ik heb foute dingen gedaan. De Djamel van toen, die herken ik bijna niet, hij is niet wie ik nu ben.

illustratie 5 mensen op een trap

Ik heb lang geprobeerd om een paspoort te krijgen van de Algerijnse ambassade. Maar volgens de ambassade besta ik niet, want ik sta nergens geregistreerd. Zonder dat paspoort lukt het me niet om een vergunning aan te vragen. Ik kan niet aantonen dat ik ben wie ik ben.

Het ging een tijdje heel goed met me. Dertien jaar had ik een relatie met een Nederlandse vrouw, we woonden samen, tot we uit elkaar gingen. Ik belandde op straat. Het was heel moeilijk. Waar ga ik slapen? Waar kan ik eten? Je hoofd is druk met overleven. Meer is er niet. Totdat iemand bij een hulporganisatie zei: Djamel móét geholpen worden. Ik heb nu een kamer die ik deel met iemand anders en ik krijg begeleiding om een plan te maken voor mijn toekomst. Ook heb ik een pasje gekregen zodat ik kan laten zien wie ik ben.

Zonder papieren slaan alle deuren dicht. Ik heb geen BSN-nummer. Niemand kan me in dienst nemen. Ik kan geen bankrekening openen. Er kan geen salaris worden overgemaakt. Ik heb geen zorgverzekering. Altijd ben ik afhankelijk van mensen die me iets gunnen. Ze betalen me zwart voor klussen die anderen niet willen doen. ’s Nachts bijvoorbeeld, in de snijdende kou. Ik doe voor 8 euro waar anderen 45 euro voor krijgen. Maar het is meer dan helemaal niks. Ik ben tevreden met wat ik krijg.

Soms vraagt iemand: waarom ga je niet terug? Terug naar wat, denk ik dan. Algerije is voor mij een vreemd land, ik heb er niks of niemand meer. Nederland is mijn thuis, al 34 van de 49 jaar. 

Ik ben er trots op dat ik niet heb opgegeven, ik ben er nog, ik leef zo goed als ik kan. Maar ik verlang vaak naar een gewoon leven. Ik zou me meer mens willen voelen, zonder uitgebuit te worden. Soms denk ik wel eens: we leven in een wereld waar grote vissen de kleine vissen opeten. Ik ben niet eens een kleine vis. In de ogen van de grote vis ben ik helemaal niks.’

Tekst door Cecile Vossen

Om ervoor te zorgen dat Djamel niet wordt herkend, gebruiken we een fictieve naam.